Een kleine geschiedenis van het Kunstenaarsboek

Handwerk als bron

Voordat er maar enigszins sprake was van een druktechniek werden boeken en andere geschriften, voor de vermenigvuldiging ervan, stuk-voor-stuk met de hand overgeschreven. Letterlijk bestonden boeken uit een verzameling handschriften. Een oplage bestond meestal uit niet meer dan enkele tientallen tot maximaal honderden exemplaren. Veel boeken uit de oudheid en middeleeuwen zijn dan ook voor altijd verloren gegaan als het laatste exemplaar ervan verdween. Hun zeldzaamheid nam in de loop van de tijd hierdoor alleen maar toe.

De schepper van kunstpapier

Bij het vervaardigen van boeken werden in Europa in de vroege middeleeuwen al snel kunstenaars betrokken. Mooie voorbeelden hiervan zijn het Book of Kells of het Très Riches Heures du Duc de Berry. Dan spreken we doorgaans van boeken die door kunstenaars werden geïllustreerd, naar aanleiding van verhalen, onderwerpen en/of teksten van anderen. Het fenomeen kunstenaarsboek wordt toegeschreven aan de Britse dichter en kunstenaar William Blake (1757–1827). Zijn boeken werden door zijn vrouw Catherine en Blake zelf geïllustreerd, ingekleurd en ingebonden en in eigen beheer geschreven en gepubliceerd. Opvallend en vergeleken met andere boeken, liepen de illustraties door de in handgeschreven teksten heen, om zo een coherent geheel te vormen. Dit verweven proces van tekst, beeld en vorm, was een nieuw element in de boekkunst. En vormen tot op heden de basis ingrediënten van kunstenaarsboeken.

De invloed van de individuele expressie, van zowel de ontwerper als de kunstenaar, waren nadrukkelijk zichtbaar bij de publicaties van William Morris (1834-1896). Door zijn natuurgetrouwheid, en aandacht voor de gebruikte materialen en methodes, waren zijn boeken een tweede ijkpunt in de ontwikkeling van kunstenaarsboeken. Morris was tevens de grondlegger van de vermaarde Arts-and-Craftsbeweging in Groot-Brittannië. En in de 20ste eeuw produceerden met name de Avant-garde-kunstenaars, diverse boeken als autonoom onderdeel van hun artistieke oeuvre. Daarnaast publiceerden zij ook naast hun eigen werk diverse creatieve pamfletten, affiches en manifesto’s. Het was voor hen eveneens een manier om het traditionele galerie-systeem te ontlopen, of om (revolutionaire) ideeën uit te dragen. Maar zeker ook om hieruit direct inkomsten te genereren en publiek te bereiken dat doorgaans niet een kunstgalerie bezoekt. Kunstenaars die zich hiermee prominent gingen profileren zijn: de Italiaanse futurist Filippo Marinetti (1876–1944), de Russische futuristen Aleksej Kroetsjonych (1886–1968), Vladimir Tatlin (1885-1953) en Olga Rozanova (1886–1918) maar ook El Lissitsky (1890-1941), Kurt Schwitters (1887-1948),de Bauhaus-beweging. In Nederland waren Theo van Doesburg (1883-1931) en de kunstbeweging De Stijl voorbeelden hiervan.

Weer later, in de jaren ‘50 en ‘60, werden conceptuele kunstwerken soms beschouw als de eerste echte kunstenaarsboeken. Dit was met name het geval bij enkele werken (boeken) van de Amerikaanse kunstenaars Ed Ruscha (1937) en Andy Warhol (1928-1987), of de Zwitsers-Duitse kunstenaar Dieter Roth (1930–1998). Hierop volgt een periode waarin kunstenaars, uit uiteenlopende disciplines, beginnen te experimenteren met het boek als medium. Ze beschouwen het boek niet meer als een bron van inhoudelijke informatie, een object van overdracht. Maar positioneren het als het artistieke uitdrukkingsmiddel zelf.

Voor zijn ‘Index Book’ maakte Warhol inventief gebruik van het populaire kinderboek. Bij het omslaan van de pagina’s, springen allerlei fantastische beesten en gebouwen uit de bladzijden op. De inhoud is speels en humoristisch met: magazineachtige afbeeldingen van bekende en minder bekende personen, een vliegtuigje, een luchtballon om op te blazen, een grammofoonplaat en meer verrassingen. Het boek is een mengeling van conventie en experiment.

Het kunstenaarsboek nam ondertussen ook in Nederland aan status toe en vormt binnen de beeldende kunst een eigen verzamelgebied. De jonge kunsthistoricus Frans Haks, later spraakmakend directeur van het Groninger Museum, kreeg van het Kunsthistorisch Instituut (KHI) van de Universiteit van Utrecht, de opdracht om een verzameling kunstenaarsboeken aan te leggen. De huidige verzameling is nu een waardevolle bron van artistieke en kunsthistorische informatie over kunstenaars uit de jaren zestig. Binnen de beeldende kunst is het kunstenaarsboek een genre geworden dat eind vorige eeuw sterk in opkomst is gekomen. Het zijn kunstwerken die uiteenlopende vormen aan kunnen nemen, zoals die van: boekrollen, harmonicaboeken, pop-up-boeken, enz. Maar ze blijven op de een of andere manier toch herkenbaar als boek. Er zijn kunstenaarsboeken die in oplage worden vervaardigd; de multiples. Van weer andere bestaat maar één exemplaar; de unica.

De Belgische kunstenaar Begga Martens omschreef op inspirerende wijze dit fenomeen:

Een kunstenaarsboek is een ervaring voor lichaam en geest. In tegenstelling tot andere boeken is de sensatie bij het ontdekken, de beleving van een kunstenaarsboek veel intenser, haast een sacraal gebeuren. De handeling op zich, het vastnemen, bestuderen van de cover, vol ongeduld wat hier achter schuilt. Dit is geen boek dat je in elke bibliotheek of boekhandel tegenkomt, neen, dit is een uniek kunstobject! Neen, dit is een één-op-één relatie, tussen jou en het boek, ja, tussen jou en zijn schepper.